| 18980 |
laster |
laster:
laster (Q117a Waubach)
|
het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18999 |
lasteren |
beliegen:
beleëge (Q117a Waubach)
|
iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19297 |
lastig (werken) |
zwaar:
sjwoar (Q117a Waubach)
|
niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19031 |
lastig kind |
lastig kind:
ee lestig kink (Q117a Waubach)
|
een kind met een lastig karakter [nest, bernuizig kind, erg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19289 |
lastig zijn |
vervelen:
verveële (Q117a Waubach)
|
tot last zijn, kwelling veroorzaken [vervelen, klieren, sarren, tergen, hengelen, kneuten, kneuteren, donderjagen, moesjanken,vernooien, verleden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21812 |
lastigvallen |
hinderen:
hingere (Q117a Waubach)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 30234 |
latei |
betonlatei:
bǝtǫnlatęj (Q117a Waubach),
betonnen latei:
bǝtonǝ latęj (Q117a Waubach),
ijzeren drager:
ī.zǝrǝ drē̜gǝr (Q117a Waubach),
ijzeren latei:
īzǝrǝ latęj (Q117a Waubach)
|
Houten, stenen of ijzeren balk die een venster, ingang of andere opening overspant en tevens het bovenliggende muurwerk draagt. De lateibalk wordt vaak in het muurwerk verwerkt zodat hij niet in het zicht komt. d.i.n. in het woordtype 'd.i.n.-balk' is een afkorting van ø̄deutsche Industrienormø̄. [N 55, 74; N 32, 15a; N 32, 15b; monogr.]
II-9
|
| 23752 |
laten wijden |
inzegenen:
i-zeëne (Q117a Waubach),
zegenen:
zeëne (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach,
Q117a Waubach)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 33384 |
latierboom |
onderslag:
oŋǝršlāx (Q117a Waubach)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|
| 25226 |
lauw weer |
lauw (weer):
lauw (Q117a Waubach),
⁄t is lauw weer (Q117a Waubach)
|
warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|