| 24421 |
meelmijt |
mijt:
mīē.t (Q117a Waubach)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 25478 |
meelopslagplaats |
meelzolder:
mē.lzøldǝr (Q117a Waubach)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
| 33150 |
meelschepje |
meelschup:
mɛlšøp (Q117a Waubach)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
| 24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
mèè.lwòrm (Q117a Waubach)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
| 25524 |
meelzeef |
zeef:
zeef (Q117a Waubach)
|
Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b]
II-1
|
| 32759 |
meer dan een spade diep spitten |
twee steek (omgraven):
twī štīǝk (Q117a Waubach)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
| 20407 |
meerderjarig |
mondig:
mundig (Q117a Waubach)
|
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
| 23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmige mis:
ing mieësjtummige mês (Q117a Waubach),
mieërsjtemmige mès (Q117a Waubach)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 27914 |
meesondersteuning |
meesbouw:
mēsbō.w (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits])
|
Houten ondersteuning bestaande uit twee van een mees voorziene houten stijlen en een halfhout dat als kap wordt gebruikt. [N 95, 320; monogr.]
II-5
|
| 21273 |
meester |
meester:
meester (Q117a Waubach),
mestər (Q117a Waubach)
|
(school)meester [RND] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|