| 25394 |
schrabsel |
vel:
vēl (Q117a Waubach)
|
De afgekrabde opperhuid met haren. De lange haren worden soms bewaard en tot borstels e.d. verwerkt of verkocht. [N 28, 29; monogr.]
II-1
|
| 18133 |
schram |
krats:
krats (Q117a Waubach),
schram:
sjram (Q117a Waubach)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18136 |
schrammen |
schrammen:
sjramme (Q117a Waubach)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 17947 |
schrede |
pas:
pas (Q117a Waubach),
schritt (du.):
sjrit (Q117a Waubach)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 21368 |
schreeuwen |
kwaken:
kwake (Q117a Waubach),
kwākǝ (Q117a Waubach),
kwieken:
kwīkǝ (Q117a Waubach)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
I-12, III-3-1
|
| 19962 |
schrijftafel |
fakkeltreson:
fakkeltreson (Q117a Waubach),
schrijfpolt:
šrī.fpolt (Q117a Waubach)
|
schrijfbureau
III-2-1
|
| 21768 |
schrijven |
opschrijven:
ôpschrieve (Q117a Waubach)
|
Noem het (dialect)woord voor: het "met een stift, pen, potlood, krijt enz. aanbrengen van letters of cijfers op papier of een ander vlak voorwerp"? [schrijven] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
| 24373 |
schrijvertje |
watervlo:
watervloeë (Q117a Waubach)
|
schrijvertje: Hoe noemt u in uw dialect het zilveren torretje dat in groepjes kringelende bewegingen maakt op het wateroppervlak? Het lijf van het insect ligt op het water waardoor de pootjes niet te zien zijn. [N100 (1997)]
III-4-2
|
| 33816 |
schrikachtig |
schouw:
šui̯ (Q117a Waubach)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
| 18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikke (Q117a Waubach),
sjrèkke (Q117a Waubach)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)] || schrikken (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|