e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mompelen bakkessen: bakəsə (Beringen), binnensmonds wauwelen: binnesmonds wauwelen (Gulpen), blobbelen: blobbelen (Leopoldsburg), bobbelen: boĕbelĕ (Heppen), brommelen: bromelen (Beringen), brommelen (Beringen), brommələ (Vlijtingen), WNT: brommelen, frequentatief van brommen (I), en voorkomende in de bet. I, A) [een dof, grof, dreunend of reutelend geluid maken] van dit woord.  brŏĕmələ (Loksbergen), brommen: broamen (Kessenich), broeme (Hasselt), broemen (Rekem), broemme (Tongeren), bromme (Landen, ... ), brommen (Kessenich, ... ), bromən (Hamont, ... ), broəmən (Sint-Huibrechts-Lille), brŏeme (Welkenraedt), brómme (As), brômmen (Lommel), in zən eege bromme (Kanne), in beau  bromme (Ophoven), oo wat verkorten  broomen (Vliermaalroot), bronken: bronken (Elen), bronkə = meest gebruikt (Herk-de-Stad), ezelen: ezelen (Ulbeek), ezelen  ezələn (Neerpelt), fezelen: is iets stil aan de ooren zeggen  fiezelen (Peer), grauwelen: grauwele (Beek, ... ), grauwelen (Kaulille, ... ), grauwelle (Vlodrop), grauwĕle (Weert), grauwuln (Brunssum), grauwəllə (Grevenbicht/Papenhoven), grauwələ (Roermond), grawwələ (Maastricht), grouwele (Noorbeek, ... ), au niet uitsreken ou  grauwelen (Rotem), grauzen: graŏj-zĕ (Vroenhoven), grauze (Riemst, ... ), groŸzen (Ulbeek), grəwze (As), grieken: vgl. Venlo Wb. (pag. 138): greke, de pest in hebben.  greeke (Venlo), grollen: grollen (Lommel), groͅlən (Hamont), grommelen: binnesmonsgrommele (Lanaken), gr mmələ (Kozen), groemele (Hasselt, ... ), groemelen (Hoeselt, ... ), groemelle (Millen), groemmela (Koninksem), groemmele (Riksingen), groemmelen (Beverst, ... ), groemmĕle (Beverst), groemmələ (Herk-de-Stad), gromelen (Vliermaalroot), grommele (Genk, ... ), grommelen (Bocholt, ... ), grommelə (Neerglabbeek), gromməlen (Meeuwen), grommələ (Kuringen, ... ), grommələn (Diepenbeek), groməlen (Opglabbeek), groməln (Zonhoven), groomelen (Kuringen), groommelen (Vucht), grōmmələ (Lanaken), grōmələ (Lanaken), grōōmmele (Genk), grŏĕummələ (Ophoven), grŏmmelen (Elen), grŏmmələ (Lanaken), grummele (Mettekoven), grummələ (Gutshoven, ... ), grumələ (Genoelselderen, ... ), grumələn (Hoeselt), grūmələ (Hasselt), grŭmələ (Maaseik), grómmele (As, ... ), grómmələ (Susteren), grôemelen (Opoeteren), grômelen (Rekem), grômmele (Elen, ... ), grômmelen (Eisden), grömmele (Zutendaal), grömmelen (Maaseik), grümmelen (Beverlo), hiè groemmelt (Neerrepen), in kwade luim  groūmələ (Molenbeersel), oe= oe in boek  groemelen (Kessenich), oo is zeer kort gelijk in brook  groomelen (Peer), oo wat verkorten  groomelen (Vliermaalroot), u = latijn  grummelen (Beverlo), grommen: gromme (Ophoven, ... ), grommen (Overpelt), gromə (Neerpelt), gromən (Hamont), grummən (Oostham), gròmme (Venray), gròmmə (Maastricht), grómme (As), grómmə (Doenrade), grômmen (Lommel), gr‧oͅmə (Eys), hij gromt (Sint-Huibrechts-Lille), korte oe  groemen (Val-Meer), hommelen: hoemele (Nieuwerkerken), hoemelen (Mielen-boven-Aalst), hommele (Sint-Truiden), hommen: WNT: hommen, verg. nhd. hummen, eng. hum, een brommend, gonzend, snorrend geluid maken.  hômme (Oirlo), janksteren: jōēnksteren (Beverst), kankeren: kankere (Stein), knoeien: WNT: knoeien, A.6) Knorren, grommen, morren, pruttelen.  knaoje (Tienray), knoezen: knoosje (Lutterade), knorren: knorre (Landen), knorren (Kleine-Brogel), knoteren: knootere (Kessenich), knottere (Mheer), knotteren (Kaulille), knotərə (Welkenraedt), teken boven o en e = bref  knŏtĕrĕ (Eupen), Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.  kno.tərə (Eys), knootere (Geleen, ... ), knootərə (Kapel-in-t-Zand, ... ), knotere (Nieuwstadt, ... ), knottere (Gulpen, ... ), knōōtərə (Reuver), knòttere (Waubach), knóttərə (Heerlen), knôêtərə (Amstenrade, ... ), kwaad zijn: zij is kwaad  ze es kwoid (Beringen), mijmelen: miemele (Maastricht), mofferen: moffere (Maasbree), mommelen: moemelen (Mal), mommelen (Kerkom), mømələ (Boorsem), wee haait jomant dije zen kooi looit teunt bēē woe te moemele (Mettekoven), onduidelijk spreken  moūmələ (Molenbeersel), Van Dale: mommelen, 1. binnensmonds spreken, mompelen. Vgl. mummelen.  moemele (Horst, ... ), moemmele (Waubach), momele (Montfort), mommele (Tungelroy, ... ), mommelen (Schinnen), mòmmele (Sevenum, ... ), mômmele (Gronsveld), mompelen: mompele (Blerick, ... ), mompelen (Heythuysen, ... ), mompelə (Oirsbeek), mompĕle (Hoeselt), mompələ (Montfort), moom-pələ (Maastricht), moomelə (Oirsbeek), moompele (Maastricht, ... ), moompələ (Heel, ... ), moonpelen (Veldwezelt), mōōmpələ (Epen), mŏmpələ (Lummen), mumpələ (Borgloon), mūmpələn (Hoeselt), mòmpele (Haelen, ... ), mòmpelen (Stein), mómpele (Thorn), mómpələ (Venlo), mô-mpele (Nunhem), mômpele (Herten (bij Roermond), ... ), môompələ (Kelpen), wee haait djiēe bennesmons moempele (Mettekoven), monkelen: Van Dale: monkelen, 1. glimlachen uit genoegen of spot; -2. meesmuilen.  monkelen (Born), mŏnkelen (Geleen), monken: mompelen  moŋkən (Neerpelt), moppelen: mooppələ (Guttecoven), mopperen: moppere (Eys, ... ), mopperen (Hechtel, ... ), moppĕre (Echt/Gebroek), moppərə (Maastricht, ... ), mōppere (Roermond), mŏppərə (Nieuwenhagen), mòppərə (Gennep), móppere (As, ... ), móppərə (Meijel, ... ), móppərən (Urmond), mópərə (Venlo), uitdrukking: hè hèt de moep ( hij is slechtgezind)  moepperen (Opglabbeek), morren: morre (Geulle), morrə (Montfort, ... ), mórrə (Venlo), motsen (<du.): hiə ɛs weis gəmutst (Guigoven), kwaad zijn, mompelen zonder te zeggen waarom men kwaad is  moetsen (Teuven), Van Dale (DN): motzen, mopperen, kankeren.  motse (Geulle), mótsə (Maastricht, ... ), mucksen (du.): Van Dale (DN): mucksen, 1. een kik geven; -2. een vin verroeren; -3. zich verzetten, tegenspreken.  moekse (Merkelbeek), murmelen: mormelen (Kesseleik), neuzelen: WNT: neuzelen, 1. door den neus spreken, of ook: onverstaanbaar spreken, mompelen.  nwəzələn (Eigenbilzen), nurken: nø͂ͅrĕkĕ (Sint-Truiden), preutelen: WNT: preutelen, Frequentativum bij preuten (proten) en, evenals dit woord, van klanknaboortsenden oorsprong. Thans nog vooral in Zuid-Nederlands. Hier te lande is het nauwverwante pruttelen meer in zwang.  preutele (Kessenich), preutelen (Kortessem), prommelen: WNT: prommelen, 1. in den baard brommen, mompelen.  prommelen (Eigenbilzen), prŏmmələ (Lanaken), prompelen: vgl. WNT: prommelen, 1. in den baard brommen, mompelen.  prompələ (Opgrimbie), pruttelen: Van Dale: pruttelen, 2. morren, binnensmonds mopperen of tegenspreken; - (duratief) kankeren; -3. binnensmonds spreken of zeggen.  prettelen (Borlo), pruttələ (Kapel-in-t-Zand), rauwelen: WNT: rauwelen, wsch. een mengvorm van wauwelen en revelen (of een ander synoniem dat met r begint, als rabbelen of ratelen). Kletsen, leuteren.  raowələ (Heerlen), rawwələ (Hulsberg), roewele (Vaals), roͅ.u̯ələ (Eys), sakkeren: sakkere (Oirlo), slechte laune (du.) hebben: slähte laune han (Lontzen), zeuren: zeuren (Stevoort), zeveren: zeeveren (Sint-Lambrechts-Herk), zuiveren (Kuringen) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] || Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] III-3-1