33840 |
briesen |
blazen:
blōǝzǝ (P113p Binderveld),
pruisen:
prɛ̄sǝ (P113p Binderveld)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
bryi̯ǝ (P113p Binderveld)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34503 |
broedziek |
broedkarig:
brutkǭrǝx (P113p Binderveld)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
broek:
bruk (P113p Binderveld)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brøu̯.stex (P113p Binderveld)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
sturig:
styrex (P113p Binderveld)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
brôêt (P113p Binderveld)
|
brood [RND]
III-2-3
|
21169 |
brug |
brug:
bryx (P113p Binderveld)
|
brug [RND]
III-3-1
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (P113p Binderveld)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34072 |
brulse koe |
brul:
brøl (P113p Binderveld)
|
Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b]
I-11
|