e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eupen

Overzicht

Gevonden: 1837

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beestachtig persoon; beestachtig beest: bēͅst (Eupen), bīst (Eupen) mens die kwaad spreekt of walgelijke handelingen verricht III-1-4
beet moffel: mōfəl (Eupen) mondvol III-2-3
beet, hap beet: bet (Eupen) beet III-2-3
beetje, een weinig get: gätt (Eupen), kiet: ə xoͅtə kīt (Eupen) beetje, een weinig || weinig (subst.) [ZND m] III-4-4
begrafenis begrafenis: begräffnes (Eupen) begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)] III-2-2
begrijpen begrijpen: bəgrīpə (Eupen) begrijpen III-1-4
begrip, besef begriff (du.): bəgref (Eupen) begrip III-1-4
behangen tapisseren: tapǝtsē̜rǝ (Eupen) Zie kaart. De techniek van het opplakken van behangselpapier met alle bijkomende werkzaamheden zoals het aanbrengen van behangjute. [N 67, 92a; monogr.] II-9
beieren beieren: beiere (Eupen) Beieren. [Willems (1885)] III-3-2
beitel beitel: bęj.tǝl (Eupen) De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.] II-12