e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q241p plaats=Rutten

Overzicht

Gevonden: 1154
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitgesleten versleten: vǝrslē.tǝ (Rutten) Uitgesleten, gezegd van een steenbus. [Vds 123; Jan 134; Coe 113; Grof 134] II-3
uithalen openmaken: ōpǝmǭ.kǝ (Rutten) Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205] II-3
uitkomen uitkomen: au̯.tkō.mǝ (Rutten) Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17] I-4
uitspannen uitspannen: ǫu̯ǝ.tspanǝ (Rutten) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitwijken uit de baan varen: ǫu̯.t ˲dǝ bǭǝn vǭǝ.rǝ (Rutten) Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
vaars jaarling: jȳǝrleŋ (Rutten), vaars: vi̯ās (Rutten) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vagina, geslachtsorgaan van de merrie lijf: lɛi̯.f (Rutten) Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9
van veren wisselen ruizelen: rø̜u̯.zǝlǝ (Rutten) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
vangen vangen: vaŋe (Rutten) vangen [ZND 25 (1937)] III-1-2
vanzelfsprekend natuurlijk: das natyrlək (Rutten) Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)] III-1-4