e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Duras

Overzicht

Gevonden: 1108
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wit van het ei wit: wet (Duras) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
witte kool kabuiskool: kəbōskyəl (Duras), witte kool: wetə kyəl (Duras) [Goossens 1b (1960)] I-7
witte kwikstaart kwikstaartje: kwikstetje (Duras, ... ) kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-4-1
wolfsgebit, gebroken gebit watertoom: wātǝrtūm (Duras) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
woord woord: woət (Duras) woord [RND] III-3-1
wortel wortel: wotǝl (Duras), wǫtǝl (Duras) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4
worteltje mollenstaarten: moͅləstatə (Duras) Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)] I-7
wreef striksel: striksel (Duras) de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] III-1-1
wroeten wroetelen: vryi̯tǝlǝ (Duras) Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] I-12
zaad voor bieten bietenzaad: biǝtǝzōǝt (Duras) In de genoemde Nijmeegse lijsten is niet gevraagd naar de algemene benaming voor het zaad van bieten, maar naar drie specifieke zaad-benamingen: voor de suikerbiet, de knolraap en de stoppelknol. In de antwoorden op deze vragen vindt men echter voornamelijk algemene benamingen, die voor meer dan één van de drie subvragen opgegeven worden. In dit lemma staan eerst deze algemene benamingen bijeen; aan het slot zijn de specifieke benamingen per bietensoort opgenomen. Dit zijn in nagenoeg alle gevallen min of meer gelegenheidssamenstellingen van de term voor het gewas uit paragraaf 2.1 met het woord zaad (vgl. ook aflevering I.4, lemma Zaad met kaart). In dit lemma wordt dan ook voor de fonetische documentatie van de eerste elementen van de betrokken samenstellingen verwezen naar de lemmaɛs over de gewasnamen: Voederbiet, Suikerbiet, Koolraap en Knolraap. [N 12, 42, 49 en 50; N 12A, 4c; JG 1b; monogr.] I-5