e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

Gevonden: 5012

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afloeren, bespieden afloeren: aafloere (Ell), uitloeren: oetloere (Ell) kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)] III-1-1
afpassen met de voet, aftreden aftreden: aaftraije (Ell) de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)] III-4-4
afraffelen aframmelen: aaframmele (Ell) (te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)] III-3-3
afrikaantje stinkertje: -  stingkerkes (Ell) Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)] III-2-1
afrit afrit: aafrit (Ell) een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)] III-3-1
afschampen schampen: šampǝn (Ell) Door afketsen van de kogel of door verkeerd schieten van de slachter kan het gebeuren dat de kogel niet helemaal in de kop doordringt. Zo kan de kogel terugketsen als het varken te dik is. En als de patroonhuls, de kardoes, te nat is of de patroon te slap, kan het schot ook mislukken. [N 28, 8; monogr.] II-1
afschepschop schoep: šōp (Ell) Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.] I-1
afscheuren, afritsen afrijten: aafriete (Ell) afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)] III-4-4
afslaan, van noten slaan: eigen fon. aanduidingen  neu slaon (Ell) Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] I-7
afsteker afsteker: āfstękǝr (Ell) Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.] I-4