18848 |
bangerik |
bangeschijter:
bange schieter (Q019p Beek)
|
iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20181 |
barensweeën |
ween:
weeje (Q019p Beek)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18613 |
baret |
baret (<fr.):
berét (Q019p Beek)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34652 |
barouche |
feestkoets:
fiǝstkōts (L359p Beek)
|
Vierwielig rijtuig voor vier personen, die per twee tegeonver elkaar zitten, met twee deurtjes en met alleen een achterkap. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 14; monogr]
I-13
|
18173 |
barrevoets |
barvoets:
bɛrvəs (Q019p Beek)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
baseliek (Q019p Beek)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19730 |
bed |
bed:
be̝ͅt (Q019p Beek),
brits:
brets (Q019p Beek)
|
bed [RND] || brits, bed
III-2-1
|
19754 |
beddenlaken |
laken:
lākə (Q019p Beek)
|
laken
III-2-1
|
21546 |
bedelen |
inbedelen:
enbę̄dǝlǝ (Q019p Beek)
|
Het vragen van een moerloze zwerm om een plaats bij een naburig volk. Wanneer een zwerm moerloos blijft, is hij praktisch ten dode opgeschreven. Eén van de mogelijkheden tot overleven is een plaats te vragen bij een andere zwerm. Eeckhout (pag. 129) zegt dat haar informanten het begrip bedelen bij bijen als onbestaand beschouwen. Dit verschijnsel noemen zij roven. [N 63, 61b]
II-6
|
34540 |
bedorven ei |
vuil ei:
vul ęi̯ (Q019p Beek),
vuile eieren:
vul ęi̯ǝr (Q019p Beek)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|