21357 |
bekvechten |
stechelen:
steggele(n) (L427p Obbicht)
|
redetwisten [SGV (1914)]
III-3-1
|
23199 |
beloken pasen |
gebroken pasen:
gebrōke Poasje (L427p Obbicht)
|
beloken Paschen [SGV (1914)]
III-3-3
|
32572 |
bemesten |
mesten:
męstǝ (L427p Obbicht)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
bedompt (weer):
bedömt (L427p Obbicht),
benauwd (weer):
benaoet (L427p Obbicht),
drukkend (weer):
drūkkend (L427p Obbicht),
moddelwarm:
moddelwerm (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht),
(Komt niet attributief voor).
⁄t is moddelwerm (L427p Obbicht)
|
warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
knoken:
knèùk (L427p Obbicht),
sjtevige knèùk (L427p Obbicht),
stokken:
sjtekke (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht),
stompels:
sjtompele (L427p Obbicht)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
30190 |
bepleisteren |
pleisteren:
plī.stǝrǝ (L427p Obbicht)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
18932 |
beredderen |
in orde brengen:
in orde bringe (L427p Obbicht)
|
beredderen [SGV (1914)]
III-1-4
|
19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
birkebéssem (L427p Obbicht)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23507 |
bestelde mis |
bestelde mis:
bestèlde mès (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht)
|
Een bestelde H. Mis. [N 96B (1989)] || Een mis die gelezen wordt op verzoek van de gelovigen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25105 |
bestendig weer |
vast (weer):
vas waer (L427p Obbicht),
vas wair (L427p Obbicht),
⁄t is a waer zou vas wie ⁄n eikel (L427p Obbicht),
weer wie een bijs:
correct overgenomen
⁄t is waer wie e beise (L427p Obbicht)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|