e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

Gevonden: 2877
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bek muil: WBD/WLD  moel (Simpelveld) Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)] III-4-2
bekeuren verbaal geven: e verbaal geave (Simpelveld) iemand een boete opleggen [kalangeren, kallizeren, noemren, opboeten, schutten, opkalken, beboeten] [N 90 (1982)] III-3-1
bektang, buigtang pitstang: petštsaŋ (Simpelveld) In het algemeen een tang met platte, halfronde en/of spitse bekken waarmee men metaaldraad of -plaat kan vastklemmen en buigen. De benen van deze tang zijn doorgaans gebogen. Zie ook afb. 147. De zegsman uit Q 9 vermeldt dat de kraaienbek werd gebruikt om de ijzerdraadjes te buigen die werden gebruikt voor rozenkransen. Vergelijk de woordtypen rozenkranstang (Q 113, Q 121c) en nostertangetje (Q 99*). [N 33, 165; N 33, 171a-b; N 33, 181; N 64, 47c; L B2, 228; monogr.] II-11
bekvechten disputeren (<fr.): Van Dale: disputeren (&lt;Fr.), wetenschappelijk redetwisten; - kibbelen, twisten.  disputeere (Simpelveld), knibbelen: knebbele (Simpelveld), praten: praote (Simpelveld) redetwisten [SGV (1914)] III-3-1
belangrijk, van belang wichtig: wiechtiech (Simpelveld) van grote betekenis [van belang, van pretansie] [N 91 (1982)] III-4-4
beloken pasen witte zondag: Wiesse Zondig (Simpelveld) beloken Paschen [SGV (1914)] III-3-3
bemesten mesten: męstǝ (Simpelveld) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benamingen van de eg naar de trekkracht eenvoudige [eg]: ēvɛ ̝ldegǝ [eg] (Simpelveld  [(voor één paard)]  ) Voor het tweede deel van de onderstaande termen zie men het lemma ''eg''. [div.; monogr.] I-2
benamingen van de ploeg naar de trekkracht osseploeg: ǫ.sǝ[ploeg] (Simpelveld), tractorploeg: traktǝr[ploeg] (Simpelveld) De door een koe of os getrokken ploeg was in L 163 aanvankelijk een voetploeg, later een karploeg; in L 192a was het een gewone ploeg, in L 192b een omganger, in L 246 en 292 een brabantse ploeg; de ploeg van een zgn. osse-, ezels- of koeboer had in L 290 van voren een wieltje en liep iets lichter dan de voetploeg. [N 11, 30; N 11A, 78 + 79 + 142; monogr.] I-1
benauwd en vochtig weer benauwd (weer): benouwd (Simpelveld), broeien: brēūje (Simpelveld), dompig (weer): dompig (Simpelveld), vuil (weer): vōēl (Simpelveld), vōēl wear (Simpelveld), zwoel (weer): sjwōēl (Simpelveld), sjwûûl (Simpelveld), sjwûûl wéér (Simpelveld), zwūūl (Simpelveld) drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || loommakend, gezegd van het weer [lui] [N 81 (1980)] || lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] || zwoele [een ~ dag] [SGV (1914)] III-4-4