e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bokrijk

Overzicht

Gevonden: 399
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huidschilfers schilfers: ´  schĕlfers (Bokrijk) schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2
huiveren huiveren: huivere (Bokrijk), rijderen: ruijere (Bokrijk), rillen: rille (Bokrijk) huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] || huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering rilling: rilleng (Bokrijk) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
inspannen inspannen: ē̜.nspanǝ (Bokrijk) Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74] I-10
jeuk jeuksel: ex krex jøksəl (Bokrijk) jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
jeuken jeuksel krijgen: ex krex jøksəl (Bokrijk) jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)] III-1-2
kaak kaak: kak (Bokrijk) kaak [N 10b (1961)] III-1-1
kaakbeen(rand) bakkes: bakkes (Bokrijk) kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kletskop: ne kletskop (Bokrijk) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
karspringer karspringer: kɛ̄rsprɛŋǝr (Bokrijk) Ongeduldig paard dat tijdens het afspannen tussen de berries uitspringt, wat moeilijk af te leren is. [N 8, 84a] I-9