25528 |
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels |
knijp:
knē̜jp (P056p Stokrooie)
|
Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a]
II-1
|
33611 |
bloementuin |
bloemhof:
bloemhoof (P056p Stokrooie),
hofje:
heefken (P056p Stokrooie)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
25538 |
bloemkist |
bloemkist:
blomkest (P056p Stokrooie),
meelkist:
mē̜jlkest (P056p Stokrooie)
|
De kist of bak waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17]
II-1
|
24649 |
bloemknop |
knop:
knop (P056p Stokrooie, ...
P056p Stokrooie)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloͅmkil (P056p Stokrooie)
|
bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7
|
19646 |
bloemperk |
bedje:
beͅtšə (P056p Stokrooie)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
30027 |
blusbak |
kalkbak:
kalǝk˱bák (P056p Stokrooie)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
26452 |
bodemsel |
zacht bodemsel:
zaxt bǫjǝmsǝl (P056p Stokrooie)
|
Het uitgediepte gedeelte van het scherpsel. Het bodemsel bevindt zich tussen de maalkant en de velkant van de molensteen. Het woordtype zacht bodemsel verwijst ernaar dat bij kunststenen de kerven uit een harde stof zijn vervaardigd, terwijl het bodemsel is gevuld met een zachtere, gekleurde materie. [N O, 18k; Vds 186; Jan 205; Coe 187; Grof 222; A 42A, 33; N D, 9]
II-3
|
21300 |
boek |
boek:
boëk (P056p Stokrooie)
|
boek [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bogǝnt (P056p Stokrooie),
bōgǝrt (P056p Stokrooie)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|