| 34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stǫn drȳx (P115p Duras)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
| 22021 |
duif (alg.) |
duif:
Pl. [da:ve]
dāf (P115p Duras)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dāvəkòt (P115p Duras),
dāvǝkǫt (P115p Duras)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
| 22090 |
duivenslag |
kijker:
kēkər (P115p Duras),
kē̜ ̞kǝr (P115p Duras)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
| 17895 |
duwen |
duwen:
dòuə (P115p Duras)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
| 32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
achterste balk:
ęxstǝ balǝk (P115p Duras),
middelste balken:
melstǝ balǝkǝ (P115p Duras)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
| 18116 |
eelt, eeltknobbel |
weer:
wieren in zen hân (P115p Duras)
|
Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
| 34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (P115p Duras),
ęi̯ (P115p Duras)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (P115p Duras)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
| 22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
’n rijnk op be grond trekke (P115p Duras)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|