24119 |
appelvink |
appelvink:
appelvink (Q101p Valkenburg)
|
appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21060 |
appelwijn |
cider:
sieder (Q101p Valkenburg)
|
appelwijn
III-2-3
|
30265 |
architraaf |
chambranle:
šambrāl (Q101p Valkenburg)
|
Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.]
II-9
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zø̄mǝrǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
mej:
māi̯ (Q101p Valkenburg)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
18239 |
armband |
armband:
ermband (Q101p Valkenburg)
|
band- of ringvormig, gewoonlijk metalen sieraad dat om de arm of pols gedragen wordt [armband, bracelet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
23355 |
armenbanken |
vrijbanken:
vriebenk (Q101p Valkenburg)
|
De banken achter in de kerk, die niet werden verpacht [gemeine banken, vrije banken, ermebanke, vrije plaatsen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21294 |
armoedig |
armoedig:
ĕrmeudig (Q101p Valkenburg)
|
armoedig [SGV (1914)]
III-3-1
|
25055 |
armvol |
armvol:
ellever (Q101p Valkenburg),
enne hellever (Q101p Valkenburg),
ennen ervel höj (Q101p Valkenburg),
ennen hellever huij (Q101p Valkenburg),
ennen hervel höj (Q101p Valkenburg),
hęrvǝl (Q101p Valkenburg),
hɛlǝvǝr (Q101p Valkenburg),
ɛrvǝl (Q101p Valkenburg),
zie: ellever.
ervel (Q101p Valkenburg),
bussel:
bussel hui (Q101p Valkenburg),
bøsǝl (Q101p Valkenburg),
handvol:
hampfǝl (Q101p Valkenburg),
hoop:
enne houp höj (Q101p Valkenburg),
hǫu̯p (Q101p Valkenburg),
wis:
ene wösj heuj (Q101p Valkenburg),
wø̜š (Q101p Valkenburg)
|
armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.] || ervel, armvol
I-4, III-4-4
|
19499 |
as van het vuur |
kluitendrek:
klutendrek (Q101p Valkenburg)
|
haardas
III-2-1
|