33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zē̜vǝ (L324p Baexem)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zeivere (L324p Baexem, ...
L324p Baexem)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) vangen:
vaŋǝ (L324p Baexem)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
ŏŏs spōōje (L324p Baexem)
|
zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wɛntjǝlǝ (L324p Baexem)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
34339 |
zich schuren |
schrompen:
šrompǝ (L324p Baexem)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
18201 |
zich verkleden |
omkleden:
ŏŏmkleije (L324p Baexem)
|
Hoe zegt men in uw dialekt zich verkleden, andere kleren aandoen, om b.v. in de tuin te gaan werken? Ik moet me even... [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (L324p Baexem)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zēən (L324p Baexem)
|
zien [RND]
III-1-1
|
32780 |
zigzageg, s-eg |
zigzag:
seksak (L324p Baexem)
|
Een als zaadeg en/of als onkruideg gebruikte ijzeren eg, die vaak meerdelig is en waarvan de hoofdbalkjes (waarin ook de tanden zitten) zigzag- of S-vormig zijn. Zie de afb. 60 en 61. Voor ''eg'' en ''eg'' zij verwezen naar het lemma ''eg''. [JG 1b add.; N 11, 70 + 72 + 88 add.; N 11A, 169k; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|