33423 |
tiendschuur |
tiendschuur:
tīǝnšø̄r (Q099q Rothem)
|
Het gebouw waarin het tiendgewas werd opgeborgen. In sommige streken werd het tiendgewas vroeger centraal in een schuur van één boerderij opgeslagen, deze boerderij kreeg dan de naam tiendhof (bijv. in Q 33). Na de Franse tijd (¬± 1790) werd het tiendgewas afgeschaft. In sommige boerderijen ontbrak de tiendschuur; het tiendgewas werd opgeslagen waar ruimte was, bijv. in het bakhuis (L 360), het kafkot (Q 158), de tast (P 44, 48, 49, 55, 222), de schuur (P 51) of de motsemschelf (Q 178, 179). De bij het lemma gevoegde kaart is een historische kaart; ze bevat de registratie van de plaatsen waar men zich op het tijdstip van de enqu√™te, dus in het begin van de jaren zestig, nog herinnerde dat er schuren naar de tienden vernoemd werden. [N 5A, 66b; monogr.]
I-6
|
28806 |
tieretein |
tiretaine:
tiretaine (Q099q Rothem)
|
Geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag (Van Dale, pag. 2912). [N 62, 98; N 62, 93a; N 62, 97; MW; monogr.]
II-7
|
31740 |
timmeren |
timmeren:
tømǝrǝ (Q099q Rothem)
|
De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24255 |
tochtig |
bokketig:
bø̜kǝtex (Q099q Rothem, ...
Q099q Rothem),
bokkig:
bø̜kex (Q099q Rothem, ...
Q099q Rothem),
spelig:
špēlex (Q099q Rothem)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de geit. [N 19, 70b; N 77, 95; JG 1b; N C, 4c; S 52, L 378 add.; monogr.] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de koe. [N 3A, 29; N C, 4a; JG 1a, 1b; Gwn V, 3; monogr.; add. uit N 3A, 21; N 3A, 9b] || Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 70a; N C, 4b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11, I-12
|
33652 |
toegang tot akker |
opvaart:
opvaart (Q099q Rothem)
|
[N 11, 8]
I-8
|
33697 |
toegangsweg naar het erf |
vaart:
vārt (Q099q Rothem)
|
Toegangsweg of oprijlaan naar het boerenerf. [N 5A, 75a; N 5, 110; N P, 2 add.; monogr.]
I-8
|
19663 |
toilet |
huisje:
hyskə (Q099q Rothem)
|
wc, toilet [N 05A (1964)]
III-2-1
|
30128 |
tongewelf |
volle center:
vǫlǝ sentǝr (Q099q Rothem)
|
Gewelf waarvan de dwarsdoorsnede een halve cirkel of een ellips is. [N 32, 22b]
II-9
|
32056 |
toogpin |
toogpin:
tǭxpēn (Q099q Rothem)
|
De dunne, houten pin die in de pen-en-gatverbinding wordt geslagen, om de twee delen definitief met elkaar te verbinden. Zie ook afb. 142. [N 54, 38b; N 54, 64g; A 32, 9; monogr.]
II-12
|
29108 |
tornen |
losmaken:
losmākǝ (Q099q Rothem),
lospeuteren:
lospø̄tǝrǝ (Q099q Rothem)
|
De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38]
II-7
|