e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Aijen

Overzicht

Gevonden: 259
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ploegkam schevelbalk: sxeę̄vǝlbalǝk (Aijen), verscheveling: [verscheveling] (Aijen), vǝrsxę̄vǝleŋ (Aijen), verschevelstang: vǝrsxę̄vǝlstaŋ (Aijen) Aan de voorkant van de (voor)ploeg bevindt zich een toestel of inrichting waarmee men de breedte van de te ploegen voor kan regelen en waaraan d.m.v. een ketting en/of haak het trektuig van het paard gekoppeld wordt. Er is in de onderstaande opsomming een onderscheid gemaakt tussen de termen die op de trekregelaar van de oude houten karploeg en een bepaald type van de latere ijzeren karploeg betrekking hebben (A) en die welke merendeels de kam of stelboog van een voetploeg betreffen (B). Een vertikaal geplaatste kam diende om de diepte van de voor te regelen, niet de breedte ervan. [JG 1a + 1b + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 31.II.d + e + f; N 11, 31.III.C + d + e; N 11, V.c; N 11A, 95 + 97e + 99a; monogr.] I-1
ploegkroon leisbalk: lę̄i̯s˱balǝk (Aijen) De lat of stang aan de voorploeg, die de bovenste verbinding vormt tussen de beide galgpalen en die - voorzien van twee ogen - fungeert als ploeglijngeleider. [N 11, 31.II.i; N 11A, 97i] I-1
ploeglijn ploegleis: [ploeg]lę̄i̯s (Aijen) Het meestal dubbele koord waarmee het paard bestuurd wordt bij het ploegen, eggen, rollen e.d. De ploeglijn is doorgaans langer dan de lijn waarmee men een paard bestuurt, dat voor de kar of wagen gespannen is. Voor het ''ploeg''-gedeelte van varianten zie men het lemma ''ploeg''. Van de term kordeel, die ook toepasselijk is op de vaak enkele kar-lijn, zijn de varianten te vinden in I.4, waar o.a. het paardetuig aan de orde komt. [JG 1b; JG 2c add.; L 30, 10a; N 11A, 141a; N 13, 34; S 21 add.; div.; monogr.] I-2
ploegschaar ploegschaar: [ploeg]sxār (Aijen), schaar: sxār (Aijen) Het mesvormig ploegonderdeel dat bij het ploegen de voor van onderen lossnijdt. Het spitse uiteinde hiervan zit voor op de punt van de ploegzool. Oude keerploegen hadden een pijl- of hartvormige schaar; in aansluiting daarop werd links of rechts van de ploegzool het riester aangebracht. Bij andere oude ploegtypen was de schaar een licht gebogen driehoekige plaat, waarop een verstelbaar riester aansloot. Het snijdend onderstuk van deze schaar kon ook een afneembaar onderdeel zijn. Het door schaar en riester gevormde geheel was in dat geval drieledig. Bij latere ploegen zijn het riester en het daaraan voorafgaande, niet-snijdende deel van de oude schaar vervangen door een groot gebogen blad. Onder aan dit blad is de snede bevestigd. Van de onderstaande benamingen zijn grote en dikke schulp, grote schalm en groot schaar van toepassing op de oude driehoekige schaar en/of op de latere combinatie van mes en blad. Dit geldt in veel gevallen ook voor schulp, schalm en schaar. Voor wat (ploeg)mes en enige andere termen betreft, zie men ook wat aan het einde van het lemma kouter is opgemerkt. [JG 1a + 1b + 2c; JG 2a-1, 3; JG 2b-4, 2b; A 26 , 5 ; Lu 4 , 5 ; N 11, 31.I.b + 38; N 11A, 85c + 87a + 88a + 89a; L 1a-m; L 28, 40] I-1
ploegschei, ploegzuil steun: stø̄n (Aijen) De ploegschei, -stut of -zuil is het balkje dat de voorste verbinding vormt tussen de ploegboom en het ploeghoofd of de ploegzool. Samen met het onderstuk van de staart houdt de ploegschei de ploegboom en de ploegzool in een min of meer evenwijdige stand. In dit lemma zijn die termen opgenomen, welke de ploegschei als zodanig aanduiden. Dit onderdeel blijkt lang niet overal een naam te hebben gehad. In sommige gevallen is een term die voor een bepaalde plaats werd opgegeven als benaming voor zowel ploegschei als ploeghoofd, overgebracht naar het volgende lemma. Daar wordt ook vermeld in welke plaatsen men een bepaalde term gebruikte voor schei en zool tezamen. [JG 1b + 1b; N 11, 31.I.h; N 11A, 84e] I-1
ploegslede, egslede egesleep: ę̄gǝslę̄i̯p (Aijen), ploegkarretje: [ploeg]karǝkǝ (Aijen), sleepkar: slę̄i̯pkar (Aijen), sleeprad: slę̄i̯prat (Aijen), slof: slof (Aijen) Dit lemma bevat de benamingen voor zowel het wagentje, de slede of een combinatie van beide, waarop men de ploeg en/of de eg naar het land vervoerde, als de kleine slede of het wielenstel c.q. het wieltje dat men onder de ploegzool van een karploeg, zoals de latere wentelploeg (wentelploeg), aanbracht om deze over de weg te kunnen verplaatsen. [N 11, 77a + b; N 11A, 101a + b; N 18, 144; N J, 9; JG 1a + 1b + 1d + 2c; JG 2a-1, 5; monogr.] I-1
ploegsnede rug: røx (Aijen) De omgeploegde voor of ploegsnede is de smalle strook aarde die in één ploeggang is afgesneden en omgekeerd: de losgeploegde reep aarde, waarmee de vorige ploeggeul gevuld werd. [N P, 11b, N 11A; 129c; JG 1a] I-1
ploegstaart dubbele ploegstaart: dø̜bǝlǝ [ploegstaart] (Aijen), ploegstaart: [ploeg]start (Aijen) Het schuin naar achteren staande hout of ijzer, dat achter aan de ploegboom is bevestigd, van boven uitloopt in of voorzien is van een handvat en dat dient om de ploeg te besturen. [JG 1a + 1b; N 11, 31.I.i + j; N 11A, 84h; monogr.] I-1
ploegstok ploegstok: [ploeg]stǫk (Aijen) Vroeger had men bij het ploegen een stok in de hand om mest en aarde die zich aan het kouter en andere werkende delen van de ploeg hadden vastgezet te verwijderen, om mest in de voor te duwen, om aardkluiten te breken, om de paarden aan te drijven en om er bij het ploegen op te steunen. Dat was een 1 à 1.5 meter lange stok die ofwel - uit een daarvoor geschikte tak gesneden - een gaffelvormig uiteinde had, ofwel van een schopje was voorzien, ofwel van onderen was aangepunt. Hier en daar kende men echter - en dat betreft vooral de hieronder vermelde geerd-benamingen - een 3 tot 4 meter lange, op een vishengel gelijkende roede of twijg, waaraan van onderen een schopje zat en die van boven vaak voorzien was van een gevlochten (zweep)koord. Soms werd de ploegstok - als men daarvoor tenminste niet een ander stuk hout gebruikte - achter aan de ploeg vastgemaakt om als tweede staart te dienen. Vergelijk het lemma hefhout ca. Voor het (.. .) gedeelte van varianten zie men de lemmata ploeg en (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 32f + 36; N 11A, 102; monogr.] I-1
ploegvoetje slof: slof (Aijen) De slede-achtige voorsteun van een voetploeg. In plaats van een slof kon aan deze voorsteun ook een wieltje bevestigd zijn (of worden). Zie hiervoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2a-1, 4; N 11, 31.III.a + IV.b + V.a; N 11A, 92c] I-1