29843 |
kippen |
hennen:
henǝn (L285p Budel)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
22363 |
knikker |
maal:
Wir könnten es hier mit zwei Wörtern zu tun haben, die im Lütticher Dialekt dieselbe Lautform aufweisen: entweder maye (arch.) f. maille, petite pièce de monnaie valant un demi-denier, vgl. Verdam: maelge, mailge eene kleine munt, de helft van een penning, oder maye - Haust verzeichnet es nur als maille de filet - das auf lat. macula zurückgeht und auch die Grundform von niederl. maelie orbiculus, anulus ist. Sollte es sich hier um einen Relikt eines früheren Ring- oder Münzspieles handeln, so hätte man durch Metonymia den Namen des geworfenen Gegenstandes auf das neue Material, den Murmel übertragen. Der Zusammenhang zwischen Wurf- und Knickerspiel würde sich in diesem Falle für unser Gebiet aus der Wortgeschichte erklären.
maal [māl} (L285p Budel)
|
Murmel.
III-3-2
|
34058 |
koe |
koe:
ku (L285p Budel),
kø̄i̯ (L285p Budel),
kū (L285p Budel)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vērs (L285p Budel)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
18147 |
lam |
lam:
lam (L285p Budel),
lammetje:
lɛmkǝ (L285p Budel),
schaapje:
sxø̜pkǝ (L285p Budel)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34393 |
mannelijk schaap |
ram:
ram (L285p Budel),
weer:
wēr (L285p Budel)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
34446 |
mannelijke geit |
bok:
bǫ.k (L285p Budel)
|
[N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34237 |
melk |
romen:
rūǝmǝ (L285p Budel)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34151 |
onvruchtbare koe |
lege koe:
lēx kui̯ (L285p Budel)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
22356 |
priktol |
ijsdop:
iesdop [īzdoͅp} (L285p Budel)
|
Wurfkreisel.
III-3-2
|