| 25107 |
bewolkte lucht |
bewolkte lucht:
de lôg, de hemel is bewoukt, de zuus gein sterre (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
| 27622 |
bewust verzuimen |
bommelen:
bomǝlǝ (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Laura, Julia])
|
Zonder wettige redenen of zonder vooraf aangevraagd verlof niet werken. [N 95, 916: N 95, 915; monogr.; Vwo 823]
II-5
|
| 18839 |
bezadigd |
bezadigd:
bezadig (L433p Nieuwstadt)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21299 |
bezoek |
bezoek:
bezuik (L433p Nieuwstadt)
|
de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 21509 |
bezoeken |
bezoeken:
kranke bezuike (L433p Nieuwstadt)
|
een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 27664 |
bezoekersbad |
bezoekersbad:
bǝzø̜jkǝrsbat (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Volgens de informant van Q 15 was het bezoekersbad geen aparte badruimte maar was het een gedeelte van het directie- en hoofdopzichtersbad. Directie en hoofdopzichter hadden een meer private badruimte dan de mijnwerker. Bezoekers werden naar gelang hun status ondergebracht in het meesteropzichters-, opzichters-, meesterhouwers- of ingenieursbad, aldus de informant van Q 113. Dames gingen altijd na het bezoek in het bad van de bedrijfsleiding. [N 95, 70; monogr.]
II-5
|
| 23668 |
biddag |
twaalfurengebed:
12 oerengebed (L433p Nieuwstadt)
|
Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23200 |
bidden |
beden:
bea (L433p Nieuwstadt)
|
Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 23370 |
bidstoel |
bedestoel:
beasjtoul (L433p Nieuwstadt)
|
Een bidstoel met knie- en armsteun, waarop men alleen maar geknield kan zitten [prie-Dieu?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
bichsjtoul (L433p Nieuwstadt)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|