34405 |
blaten |
bleken:
blē̜kǝ (Q019p Beek),
bleten:
blē̜tǝ (Q019p Beek)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
17691 |
blazen |
blazen:
blēͅze (Q019p Beek)
|
blazen [DC 37 (1964)]
III-1-1
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (Q019p Beek)
|
blijven [DC 37 (1964)]
III-4-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (Q019p Beek)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31184 |
blikslager |
blikslager:
blēkslē̜.gǝr (Q019p Beek)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
25384 |
bloed roeren |
(het) bloed kloppen:
blōtklopǝ (Q019p Beek),
roeren:
rø̄rǝ (Q019p Beek)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
eigen spellingsysteem
blood-loes (Q019p Beek)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17684 |
bloedwei |
wei:
wij (Q019p Beek)
|
hoe noemt men het waterachtige vocht van het bloed? [DC 09 (1940)]
III-1-1
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
enkel bloed
bloodwoosj (Q019p Beek)
|
bloedworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
eigen spellingsysteem
blood-zuuger (Q019p Beek),
bloedzuiker:
blootsuker (Q019p Beek)
|
bloedzuiger [DC 30 (1958)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|