e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L322a plaats=Nunhem

Overzicht

Gevonden: 3136
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bezorgd onrust hebben: onrast höbbe (Nunhem) ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)] III-1-4
bezwaarlijk kwalijk: kwaolik (Nunhem) zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)] III-1-4
bibberen rijderen: riëre (Nunhem) beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] III-1-2
bierpap bierpap: beerpap (Nunhem) Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)] III-2-3
biersoep biersoep: beersoep (Nunhem) Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)] III-2-3
biestmelk biest: bēst (Nunhem) De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11
bietenkapmes hiep: hēp (Nunhem) Speciaal voor dit doel vervaardigd lang gebogen mes, "met een handvat als van een zaag", merkt de zegsman in L 322 op. Het werd gedaan met een "gewoon mes", een "broodmes" in: K 278, 357, L 211, 265, 282, 286, 291, 314, 322a, 324, 355, 355a, 366, 413, 416, 420, P 176, Q 2, 4, 72; met "de sikkel" in K 359, L 331, 355, 370, 374, Q 2, 2b, 99*; onder de "zessel" en de "hiep" wordt een hakmes verstaan. [N 12, 47; monogr.] I-5
bietenkopper krotenkopper: krǫtǝkø̜pǝr (Nunhem), schoffel: šufǝl (Nunhem) Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47] I-5
bietenloof, bladerkroon krotenkoppen: krǫtǝkø̜p (Nunhem) De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48] I-5
bietenplantjes krootjes: krø̜tjǝs (Nunhem) Bietenplantjes als ze pas opgekomen zijn en uitgedund moeten worden. [N 12, 44; monogr.] I-5