e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P055p plaats=Kermt

Overzicht

Gevonden: 2603
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloem bloem: blom (Kermt) Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] II-3
bloem (alg.) bloem: blomə (Kermt) bloemen [RND] III-4-3
bloemperk bed: beͅt (Kermt) [Goossens 1b (1960)] I-7
blok, klos om het touw aan te spannen klos: klǭǝs (Kermt) Het hulpmiddel dat dient om het touw waarmee de lading gebonden is nog strakker aan de spannen. Het gaat hier om een los stuk gereedschap, een klos, een katrol of een willekeurig ander stuk hout waaromheen of waardoorheen het touw wordt gehaald en aangetrokken. Voor dit doel kan ook de vregelstok worden gebruikt waaromheen het touw als met een knevel wordt aangedraaid. [N 18, 140; A 34, 10; add. uit N 17, 40; A 34, 9 en 12d; monogr.] I-3
blutsen blutsen: Zelden gebruikt  blötse (Kermt) blutsen [ZND 01 (1922)] III-1-2
bochel bult: beejlt (Kermt), pochel: poochel (Kermt) bochel [ZND 01 (1922)] || bult [ZND 01 (1922)] III-1-2
bodem bodem: bǫi̯ǝm (Kermt), plankenbodem: plaŋkǝboi̯ǝm (Kermt) De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.] I-13
boek boek: bōēk (Kermt) boek [ZND 01 (1922)] III-3-1
boekweit boekweit: bogǝt (Kermt) Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.] I-4
boekweitpannenkoek boekweitse koek: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  boogəssə kŏŏk (Kermt), boekweitskoek: boekweit  bogeskôk (Kermt) boekweitkoek, pannekoek [ZND 01u (1924)] || pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3