id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20283 | zogen, voeden (overg.) | de borst geven: de borst geven (Alken) | borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)] III-2-2 |
33426 | zolder boven de dorsvloer | schelf(t): [schelf(t)] (Alken), sinkel: seŋkǝl (Alken), seŋǝl (Alken) | De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6 |
18890 | zonder opzet | zonder erg: zonder erg (Alken) | zonder bedoeling [ZND 34 (1940)] III-1-4 |
28688 | zonnewassmelter | zonnewassmelter: zonǝwassmę̄ltǝr (Alken) | Gesloten, glazen bak waarin de was door de warmte van de zon gesmolten wordt. De imker kan stukken ruwe raat in een zak van kaasdoek knopen en deze met een steen verzwaard in een grote pan op het vuur zetten. Geleidelijk komt de was door de poriën van de doek bovenop het water drijven. Na afkoeling heeft men dan waskoek. Men kan de ruwe raat echter ook zuiveren met een zonnewassmelter, een soort broeikasje met een deksel van dubbelglas, waarin de stukken ruwe raat worden uitgespreid in een metalen bak met schuine bodem (De Roever, pag. 284). De gesmolten was loopt omlaag in een lekbakje dat met metaalgaas is afgedekt. De zon bleekt de was en oververhitting is op deze wijze niet mogelijk. Men kan echter maar kleine hoeveelheden ruwe raat tegelijk verwerken met de zonnewassmelter. De informant van Q 3 vermeldt dat in zijn plaats deze smelter niet werd gebruikt. [N 63, 129a; N 63, 128b; monogr.] II-6 |
20286 | zuigfles | papfles: papfles (Alken) | zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 115 (2003)] III-2-2 |
20845 | zult, preskop | geperste kop: geperste hoofdkaas gəpā.zdə koͅp (Alken) | hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] III-2-3 |
18032 | zure oprisping | hartbrand: hardbrand (Alken) | Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)] III-1-2 |
33618 | zuring, groente | sulker: sø.ləkər (Alken), zurkel: zurkel (Alken) | Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)] I-7 |
20679 | zuurkool | zuurmoes: zoermoes (Alken), zuurmoes (Alken), zū.rmus (Alken), zy(3)̄rmūs (Alken) | ingemaakte witte kool [Goossens 1b (1960)] || zuurkool [ZND 08 (1925)] III-2-3 |
17883 | zwaaien | slingeren: slingeren (Alken) | Zwaaien: ritmisch heen en weer bewegen, b.v. de armen (zwaaien, schwingen, zwingelen, wenken) [N 108 (2001)] III-1-2 |