e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

Gevonden: 3038
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blauwsel blauwsel: blɛi̯tsəl (Meeswijk) soort van blauw poeder waarmee men het linnen blauwt, opdat het niet geel wordt; blauwsel III-2-1
blazen blazen: bloozen (Meeswijk), blōəzə (Meeswijk) blazen [N 10b (1961)] III-1-1
bleek bleek: bleik gezich (Meeswijk) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2
blekijzer stroop: strøjp (Meeswijk) Gereedschap waarmee men de wissen blekt. Meestal is dit een ijzeren klem die op een zwaar stuk hout bevestigd is. Zie ook afb. 263. Soms wordt ook een gespleten stok gebruikt die in de grond gestoken wordt. Dit laatste is het geval in Stramproy (L 318). In Zonhoven (Q 1) gebruikt men een dikke eiken stok als kliever en in Diepenbeek (Q 71) heeft men daarvoor twee ijzers in een V-vorm. [N 40, 24; N 40, 27; N 40, 30; monogr.] II-12
bles streep: strīp (Meeswijk) Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b] I-11
blij blij: bleej (Meeswijk) blij, vrolijk, opgewekt, verheugd III-1-4
blijven hangen, blijven plakken plakken: plekken (Meeswijk) ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
blijven wachten blijven: blijven (Meeswijk), wachten: wachten (Meeswijk) ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4
blijvend gebit paardstanden: pē̜rstan (Meeswijk) Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b] I-9
blik troffel: trofəl (Meeswijk) blik om huisvuil te verzamelen III-2-1