e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q012p plaats=Rekem

Overzicht

Gevonden: 3899
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binnendeur tussen woonhuis en stal staldeur: [stal]dø̞̄r (Rekem) De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b] I-6
binnenplaats binnencour: bénnəkōēr (Rekem) Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)] III-2-1
binnenspeler binnenspeler: binnenspeler (Rekem) Hoe noemt U in uw dialect de speler van een voetbalteam, die links of rechts van de midvoor acteert in een aanvalslijn bestaande uit vijf spelers? III-3-2
binnenstebuiten anders om: angersum (Rekem), binnenstebuiten: bēnneste boete (Rekem) Binnenste buiten, gezegd van een kledingstuk [krang(s), averechts, auws, (van) links] [N 114 (2002)] III-1-3
binnenzak binnenmaal: benəmal (Rekem) binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)] III-1-3
bioscoop cinema: cinema (Rekem) het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema] [N 112 (2006)] III-3-2
bit gebit: gǝbē.t (Rekem), stang: staŋ (Rekem) IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.] I-10
bits kort geversd: er is nogal kortgeveērs (Rekem), kortgeversd: er is nogal kortgeveērs (Rekem) Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)] III-1-4, III-3-1
bivakmuts bivakmuts: bivakməts (Rekem) bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)] III-1-3
blaar blaar: blaor (Rekem, ... ), blaoren (Rekem), blōr (Rekem, ... ), blaas: blaos (Rekem, ... ) een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)] III-1-2