e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q197a plaats=Terlinden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wonde wonde: wòn (Terlinden) Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)] III-1-2
wonderdoener wonderdoender: enge woonderdoonder (Terlinden) Een wonderdoener. [N 96D (1989)] III-3-3
wonderen doen wonderen doen: woondere daoen (Terlinden) Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)] III-3-3
wonen nest hebben: hét e nis (Terlinden) een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] III-4-1
wormstekig wormsteek: wörmstieêk (Terlinden, ... ) Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
wortel (alg.) wortel: wortele (Terlinden) Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] III-4-3
wortelhals kraag: kraag (Terlinden) De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)] III-4-3
worteltje moren: moere (Terlinden), worteltjes: wörtelkəs (Terlinden) De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] I-7
wrevelig (zijn) kreutelig: kreutelig (Terlinden) gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
wrijven wrijven: vrieve (Terlinden) Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)] III-1-2