e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L378p plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winterkleren winterkleren: winjterkleijer (Stevensweert), wintjerkleijer (Stevensweert, ... ) winterkleren [N 23 (1964)] || Winterkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3
winterkoninkje winter: wintjer (Stevensweert), winterkoninkje: wiŋtjərkuueuniŋksə (Stevensweert) Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] III-4-1
winterwortelen moren: mūrǝ (Stevensweert) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wip wip: /  wip (Stevensweert) wip [SND (2006)] III-3-2
wipneus wipneus: wipnaas (Stevensweert) neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1
wippen wippen: /  wippe (Stevensweert) Wippen [SND (2006)] III-3-2
wispelturig wispelturig: wispeltuurig (Stevensweert) wispelturig [SGV (1914)] III-1-4
wisselvallig weer bedenkelijk (weer): bödinkölök (Stevensweert), bödinkölök wéér (Stevensweert), het (weer) staat niet vast: ät stuit neet vàs (Stevensweert), t weer staat te luimen]: ’t is loer wèr (Stevensweert) lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] III-4-4
witte aalbes witte miemerten: mv: -e  witte miemerte (Stevensweert) [DC 13 (1945)] I-7
witte abeel witte canada: NCDN  wittö cànáádáá (Stevensweert) De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)] III-4-3