e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

Gevonden: 3008
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor ondertrouw: onnertrouw (Opoeteren) Zich laten inschrijven voor het huwelijk bij de pastoor, "naar pastoor gaan". [N 96D (1989)] III-3-3
zich over de rug wentelen (zich) wentelen: wę.nsǝlǝ (Opoeteren) Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9
zicht zicht: zext (Opoeteren) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziek krank (du.): krank (Opoeteren, ... ) ziek [ZND 39 (1942)], [ZND 46 (1946)] III-1-2
ziekte ziekte: die zeekde is besmêttelik (Opoeteren) die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] III-1-2
ziel ziel: ziél (Opoeteren) De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] III-3-3
zien, kijken kijken: kieken (Opoeteren), zien: zēən (Opoeteren), zien (Opoeteren) Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen. [ZND 46 (1946)] || kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND] III-1-1
zijaltaar zijaltaar: ziealtaor (Opoeteren) In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijbeuk zijbeuk: ziebeuken (Opoeteren) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde spek zij: zēͅi̯ (Opoeteren) zijde spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3