21273 |
meester |
meester:
mɛistər (L159p Cuijk)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
25946 |
molenaar |
muller/mulder:
mø̜ldǝr (L159p Cuijk)
|
[N O, 40a; A 42A, 49; JG 1a; JG 1b; l 1a-m; S 24; Wi 53; Sche 7; Vds 264; Jan 285; Coe 234; Grof 261; monogr.; Vld]
II-3
|
21263 |
motor |
moter:
mōətər (L159p Cuijk)
|
motor [RND]
III-3-1
|
26400 |
naaf |
naaf:
nāf (L159p Cuijk)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
26728 |
plas of meertje midden in de hei |
zijp:
zip (L159p Cuijk)
|
N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11]
II-4
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
rikdum (L159p Cuijk)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
20676 |
room |
room:
rōm (L159p Cuijk)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34381 |
schaap |
schaap:
sxǭp (L159p Cuijk)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
21483 |
schafttijd |
schofttijd:
sxoftit (L159p Cuijk)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|