e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P055p plaats=Kermt

Overzicht

Gevonden: 2603
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broek: algemeen broek: brōͅk (Kermt), brŏk (Kermt) broek [ZND 01 (1922)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] III-1-3
broekspijp pijp: peͅiəpə (Kermt) pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem broeksriem: brōͅksriəm (Kermt) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak achter kontmaal: koͅntmōͅəl (Kermt) zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij broeksmaal: brōͅksmōͅəl (Kermt) broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
broer broeder: 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  brīējər (Kermt), broer: 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  brīēr (Kermt), brîêr (Kermt) broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] III-2-2
bromtol muziekdop: muziekdop (Kermt) Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] III-3-2
bron bron: bron (Kermt) bron [ZND 01 (1922)] III-4-4
bronstig breustig: briǝstǝx (Kermt), brē.stex (Kermt) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries sturig: stirex (Kermt) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9