22538 |
de mei vieren |
meien:
méje (P120p Alken)
|
de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dękǝ (P120p Alken)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
28612 |
de moederkorf afkloppen |
kloppen:
klǫpǝ (P120p Alken)
|
Bij het jagen de onderste korf of moederkorf met beide handen gedurende ongeveer een kwartier van onderen naar boven bekloppen. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 88a; monogr.]
II-6
|
28603 |
de raat uitbreken |
uitbreken:
uǝtbrēkǝ (P120p Alken)
|
Uitbreken van de raat bij het oogsten van de honing. Het volk is dan verwijderd. [N 63, 81a]
II-6
|
25381 |
de slokdarm afsluiten |
afbinden:
afbinden (P120p Alken)
|
Om te verhinderen dat de inhoud van maag en slokdarm het vlees verontreinigt, legt men meestal een knoop in de slokdarm. Omdat een knoop gemakkelijk uit de glibberige slokdarm glijdt, laat men er vaak het uiteinde van de dikke en vrij stugge luchtpijp aan vastzitten. Als men nu de knoop in de slokdarm legt, wordt terugglijden voorkomen door het stuk luchtpijp: dit kan immers niet door de lussen van de knoop glijden, omdat het daarvoor te groot en te weinig buigzaam is. Men sluit de slokdarm ook wel af door er een doek of iets dergelijks in te duwen of een touwtje rond het einde ervan te binden. Voor de slacht krijgt het dier ongeveer anderhalve dag geen voer om te voorkomen dat de maag en darmen te vol met vuil zijn. [N 28, 77]
II-1
|
34273 |
de stal uitmesten |
mesten:
męi̯.stǝ (P120p Alken),
schoonmaken:
sxou̯nmǭ.kǝ (P120p Alken)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drē̜ǝ.vǝ (P120p Alken)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
28616 |
de zwerm terugslaan |
terugjagen:
trøxjǭgǝ (P120p Alken)
|
Een zwerm weer terugzetten in de oude korf, wanneer men de koningin gedood heeft. [N 63, 93a]
II-6
|
32311 |
definitieve band |
reep:
rēp (P120p Alken),
ring:
rēŋ (P120p Alken)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|
24407 |
dekken |
rijden:
rē̜ǝ (P120p Alken),
springen:
spręŋǝ (P120p Alken),
sprɛŋǝ (P120p Alken)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|