e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bezem bezem: beͅsəm (Oirsbeek, ... ), bɛsəm (Oirsbeek), Zie tekening: 1 (links)  bessĕm (Oirsbeek), borstel: Zie tekening: 3 (rechts)  beuštĕl (Oirsbeek) bezem [RND], [SGV (1914)] || bezem (soorten) [DC 15 (1947)] III-2-1
bezemsteel steel: štīəl (Oirsbeek) bezemsteel [RND] III-2-1
bezig aan de gang: aan de gang (Oirsbeek) werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)] III-1-4
bezoek bezoek: bezeuk (Oirsbeek, ... ), bezök (Oirsbeek) bezoek [SGV (1914)] || de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)] III-3-1
bezoeken bezoeken: kranke bezeukə (Oirsbeek) een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)] III-3-1
bezoekersbad bezoekersbad: bǝzø̄kǝrsbat (Oirsbeek  [(Emma)]   [Domaniale]) Volgens de informant van Q 15 was het bezoekersbad geen aparte badruimte maar was het een gedeelte van het directie- en hoofdopzichtersbad. Directie en hoofdopzichter hadden een meer private badruimte dan de mijnwerker. Bezoekers werden naar gelang hun status ondergebracht in het meesteropzichters-, opzichters-, meesterhouwers- of ingenieursbad, aldus de informant van Q 113. Dames gingen altijd na het bezoek in het bad van de bedrijfsleiding. [N 95, 70; monogr.] II-5
bezorgd bezorgd: bəzörgt (Oirsbeek), ongerust: ongerös (Oirsbeek) ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)] III-1-4
bezorgen rondbrengen: runtjbręŋǝ (Oirsbeek) Brood thuis bezorgen. Het woordtype "kremeren" duidt op het feit dat het brood niet door de rondbrenger gebakken is maar dat het door een grote bakkerij of broodfabriek geleverd wordt. Een eventueel opgegeven object "brood" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 99a, N 29, 99b; N 29, 100 add.; monogr] II-1
bezwaarlijk bezwaarlijk: besjweerlik (Oirsbeek) zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)] III-1-4
bezwijming flauwte: flautə (Oirsbeek), flauwte (Oirsbeek), onmacht: onmag (Oirsbeek) Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)] III-1-2