e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wiebelen wiebelen: wiebelen (Heythuysen) Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
wieden, algemeen geden: gē̜i̯ǝ (Heythuysen), uitplukken: ūtpløkǝ (Heythuysen) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wieg kamrad: kamrad (Heythuysen), kroonrad: kroonrad (Heythuysen), wieg: de weeg (Heythuysen), wieg (Heythuysen) Het rondsel bovenaan de koning, dat in het aswiel grijpt. Zie ook afb. 64.17 en 58. [N O, 50e; A 42A, 103; Sche 39; A 42A, 13; A 42A, 11; N O, 14a] || wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 86 (1981)] II-3, III-2-2
wiegblok wieg: wēx (Heythuysen) Houten blok (op poten) waarop men het vlees kleinsnijdt. De informanten geven geen verdere toelichting bij de opgave. Wat meer wordt er over dit gereedschap gezegd in het WBD (deel II afl. 1, blz. 51): "Een rond hakblok waarop men het vlees tot de gewenste gehaktvorm snijdt. Men gebruikt hierbij een aan beide zijkanten van een handvat voorzien apparaat met zes ronde messen. Zich steeds rond het blok verplaatsend wiegt men het apparaat op en neer." Volgens deze zelfde toelichting moet dit procédé toegepast zijn v√≥√≥r 1900. [N 28, 114; N 28, 115] II-1
wiel karrad: kɛrrāt (Heythuysen), rad: rā.t (Heythuysen), rāt (Heythuysen), meervoud  rāi̯.ǝr (Heythuysen) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielband beslag: bǝslāx (Heythuysen), karreep: kęrręjp (Heythuysen) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wielen van de cultivator raadje: rē̜tjǝ (Heythuysen), rader: [rader] (Heythuysen), rāi̯ǝr (Heythuysen) De wielcultivator, die van achteren steeds twee wielen heeft, wordt van voren ondersteund door een klein zwenkwiel ofwel - en dan betreft het meestal een zwaarder model - door een tweewielig voorstel. [N 11, 78a add.; N 11IA, 151; monogr.] I-2
wielewaal wielewaal: wielewaal (Heythuysen), wiēlewāl (Heythuysen, ... ) Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)] III-4-1
wig wig: wex (Heythuysen) Houten wig die soms achter de touwen wordt gedreven om de verbinding te verstevigen. Zie ook afb. 19. [N 32, 5d; monogr.] II-9
wijde regenmantel zonder mouwen kapmantel: kapmantel (Heythuysen) regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)] III-1-3