32996 |
zaaien |
zaaien:
zē̜i̯ǝ (Q183p Vreren)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
21298 |
zich bemoeien met |
moeg maken:
zich mieg moake met (Q183p Vreren)
|
zich bemoeien met [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
17783 |
zien, kijken |
zien:
zîîn (Q183p Vreren)
|
zien [RND]
III-1-1
|
27824 |
zijwand |
kisten:
kistǝ (Q183p Vreren),
mouw:
mǫu̯ (Q183p Vreren)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
19240 |
zo eenvoudig als ... |
zo simpel als het groot is:
t ès zo simpel as t groot es (Q183p Vreren)
|
Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwymə (Q183p Vreren)
|
zwemmen [RND]
III-3-2
|
21511 |
zweren |
zweren:
k wil trop zwe͂re (Q183p Vreren)
|
Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18045 |
zweren, etteren |
zweren:
daai won zaol zwe͂re (Q183p Vreren)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|