e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vaesrade

Overzicht

Gevonden: 72

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jeneverbes jeneverbes: -  jeneverbes (Vaesrade), jeneverbessenstruik: -  jeneverbessensjtroek (Vaesrade) jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [DC 30 (1958)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de vrucht [DC 30 (1958)] III-4-3
jonge vrouw jong meidje: anders niet  jonk meidje (Vaesrade) Kent u het woord kuie of keuje of koje in de betekenis: meisje, jonge vrouw? [DC 30 (1958)] III-2-2
karnen karnen: kūrnǝn (Vaesrade) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11
kever, tor kever: kiever (Vaesrade) kever, tor [DC 30 (1958)] III-4-2
kleine boerderij boerderijtje: burdǝrii̯kǝ (Vaesrade), keuterbedrijf: kø̄tǝlbǝdrīf (Vaesrade), keuterboerderijtje: kø̄tǝlburdǝrikǝ (Vaesrade) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
klokhuis kits: kitsj (Vaesrade) Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] III-2-3
kluit aarde klomp: klomp (Vaesrade), knode: knǭ (Vaesrade) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kotelet, ribstuk kotelet: cortelet (Vaesrade) gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] III-2-3
lage, natte zandgrond beemdengrond: bēǝmdǝgront (Vaesrade) [N 27, 35; R 3, 5] I-8
litteken lijmteken: liemtèjken (Vaesrade) Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] III-1-2