e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q161p plaats=Piringen

Overzicht

Gevonden: 1033
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleingeld kleingeld: kleigeld (Piringen) kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
klepel hamel: de hamel van de klok (Piringen) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] III-3-3
kletsoor klatsoor: kladzōr (Piringen), slag: slǭǫx (Piringen) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelkous: ein babbelkous (Piringen) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
kleurx kleur: kleur (Piringen, ... ) kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
klierziekte klieren: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  kleere (Piringen) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] III-1-2
klimop klever: -  klever (Piringen), wintergroen: -  weentergrün (Piringen), wentərgrün (Piringen), wintergroen (Piringen) klimop [ZND 36 (1941)] III-4-3
kluit aarde kluit: kluit (Piringen) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
knecht, algemeen knecht: knɛ̄.x (Piringen) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
knellen pijn doen: doen mich pijn (Piringen) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-2