e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q006p plaats=Leut

Overzicht

Gevonden: 975
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leewater leewater: lęi̯wātǝr (Leut) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
legnest nest: nęs (Leut) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei lei: lei (Leut) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden leiden: lɛi̯ǝ (Leut) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak leien dak: lęjǝ dāk (Leut) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lendenen en kuil lenden: lęi̯njǝ (Leut), miltkuil(en): me.lkūl (Leut) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: līnən (Leut) leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1
lepel lepel: leèpəl (Leut) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
leugen leugen: dḁs ən leu-ui-gən (Leut) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leurder leurder: leurder (Leut) leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)] III-3-1