e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099* plaats=Rothem

Overzicht

Gevonden: 2244
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ficus ficus: fikus (Rothem) Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: ficus (rubberboom) [N 73 (1975)] III-2-1
fijn droog stof stub: štø̜p (Rothem) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
fijngebouwd fijn: fin (Rothem) Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c] I-9
fijnnaaister fijne naaierse: fīn nījērš (Rothem) Naaister die fijn naaiwerk verricht. [N 62, 1c] II-7
filter in de melkzeef zijdoekje: zidø̄kskǝ (Rothem) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
flanel keperflanel: kēpǝrflanɛl (Rothem), kēpǝrflānɛl (Rothem) Lichte en losse, weinig gevolde wollen of halfwollen stof, met een glad of gekeperd weefsel (Van Dale, pag. 774). Flanel wordt veel gebruikt voor nacht- en sportkleding. [N 62, 89a; N 59, 201; N 62, 75f; N 62, 75b; MW; monogr.] II-7
flanel voor hemden, werkhemden gestreepte flanel: gǝštrēptǝ flanɛl (Rothem) In het garen met wit-rood-blauwe strepen geverfd katoenflanel. [N 62, 89c] II-7
fluweel, velours velours: flwor (Rothem) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
forsgebouwde koe zware koe: žwǭr kō (Rothem) [N 3A, 141a] I-11
franje franjel: frānjǝl (Rothem) Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.] II-7