e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289h plaats=Boshoven

Overzicht

Gevonden: 811
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
poetsmes stompje: stømpkǝ (Boshoven) Het mes waarmee de uitstekende eindjes worden afgesneden. Zie ook afb. 279. [N 40, 75; monogr.] II-12
poken rakelen: rōͅkələ (Boshoven) oprakelen, oppoken (van vuur) III-2-1
pokken en difterie difterie: difterie (Boshoven), pokken: pokǝ (Boshoven) Pokken en difterie, variola avium en diphteria avium, zijn twee namen voor dezelfde pluimveeziekte, veroorzaakt door een virus. Het is een ziekte van de huid: oogleden, kam en lellen, en van de slijmvliezen: keelholte en strottenhoofd. Uitwendig ziet men wratachtige zweren en inwendig gele, eveneens wratachtige etterpunten. [N 19, 64] I-12
pollepel potlepel: poͅtlēpəl (Boshoven) pollepel III-2-1
pook rakelijzer: rōͅkəlī.sdər (Boshoven), rōͅkəlī.zər (Boshoven) pook III-2-1
poort poort: port (Boshoven) Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s] I-6
pootjesblaas pootjesblaas: pȳtjǝsblǭs (Boshoven) De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b] I-11
poten poten: pōtǝ (Boshoven), pūǝtǝ (Boshoven), zetten: zętǝ (Boshoven) In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-5
potkachel duiveltje: dy(3)̄.vəlkə (Boshoven) klein rond kacheltje op de boerderijen vroeger gebruikt om veevoer en de was te koken, men trof het in de tweede wereldoorlog ook wel in burgerkeukens aan voor verwarmings- en kookdoeleinden. Het waren in feite allesbranders die zonder bezwaar ook met sla III-2-1
pottenkoopman pottenkruier: pǫtǝkrøjǝr (Boshoven  [(id)]  ) Pottenkruier; koopman in aardewerk die met zijn handelswaar op een kruiwagen het land rondtrok. [monogr.] II-8