e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Banholt

Overzicht

Gevonden: 550

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zoetstof sokkerkrotten: sukǝrkrǫtǝ (Banholt) De zoetstof die bij het sap wordt gevoegd als de appels te zuur zijn. De zegsman uit Q 249 merkt op dat men ingeval van zure appels 20 kg. suiker bij het sap voegde. Toch werd in slechts weinig plaatsen suiker gebruikt om het sap zoeter te maken. Volgens de respondenten uit L 379 en L 387 gebruikte men geen suiker maar suikerbieten of zoet fruit, omdat z√≥ werd voorkomen dat het sap zou aanbranden. [N 57, 5] II-2
zonde zonde: zun (Banholt) zonde [SGV (1914)] III-3-3
zonden zonden: zun (Banholt) zonden (mv.) [SGV (1914)] III-3-3
zonder voor spitten buttelen: bø̜tǝlǝ (Banholt) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zuinig nauw: nūīj (Banholt) zuinig [SGV (1914)] III-3-1
zulaks, zwilaks zwilaks: žwelaks (Banholt) De lange, houweelvormige beitel, aan beide uiteinden geslepen en met een handgreep in het midden, die wordt gebruikt voor het uitsteken van spaakgaten in de naaf. Zie ook afb. 184. [N G, 29; monogr.] II-12
zweep leren smik: lęi̯ǝrǝšmek (Banholt), smik: šmek (Banholt) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zwijgen zwijgen: zhwiege (Banholt) zwijgen [SGV (1914)] III-3-1
zwik van de wagen zwik: žwēk (Banholt) De dwarsbalk die de vorkhouten onder de bak van de langwagen met elkaar verbindt. [N 17, 42 + 44d; N G, 70f; JG 1b; monogr] I-13
zwoord zwaard: zjwaarsj (Banholt) zwoerd (van spek) III-2-3