e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

Gevonden: 4283

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterknie beengewricht: bęi̯ngǝvrex (Baarlo), hak: hak (Baarlo), spronggewerf: šproŋgǝwɛrǝf (Baarlo) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achternaafband reep: ręjp (Baarlo) De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11
achterploeg achterploeg: axtǝr[ploeg] (Baarlo) Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b] I-1
achterschijf assenschijf: asǝšīf (Baarlo) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11
achterste achterste: echterste (Baarlo), kont: kont (Baarlo), poeper: poeper (Baarlo), vot: vot (Baarlo) [N 10c (1961)]achterste [SGV (1914)] III-1-1
achterste keerstrook achterhoofd: axtǝrhø̜i̯t (Baarlo) De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5] I-1
achteruit terug: trȳk (Baarlo), terug-op: trȳk˱ ǫp (Baarlo) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruittrappen houwen: hau̯ǝ (Baarlo), slaan: šlǭn (Baarlo) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achterwand achterbred: axtǝrbrēt (Baarlo), axtǝrbrɛ̄t (Baarlo), achterste bredje: ęxtǝrstǝ bretjǝ (Baarlo), bred: brɛ̄t (Baarlo), schot: šot (Baarlo) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
achterwerk achterwerk: achterwerk (Baarlo), bats: batsen (Baarlo) [N 10c (1961)]deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] III-1-1