17651 |
achterste |
achterste:
echterste (L269p Blerick)
|
achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
32741 |
achterste keerstrook |
onderste keerpunt:
øndǝrstǝ [keerpunt] (L269p Blerick)
|
De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5]
I-1
|
19445 |
achteruit |
plaats:
plaats (L269p Blerick),
terug-u(j):
trȳk˱ ȳ (L269p Blerick)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10, III-2-1
|
17951 |
achteruitgaan |
wijken:
wiéke (L269p Blerick),
(bij ruzie)
wiêke (L269p Blerick)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
slaan:
slǭn (L269p Blerick)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
bred:
brēt (L269p Blerick),
schot:
sxot (L269p Blerick)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
kont:
kont (L269p Blerick)
|
deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achterraad (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
Opm. v.d. invuller: meervoudsvorm is rajer.
achterraad (L269p Blerick)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
adamsappel (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
pitsknobbel:
pitsjknobbel (L269p Blerick)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24438 |
adder |
adder:
adder (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|