28407 |
bijenkorf |
bijenkorf:
bi-jǝkrof (L323p Buggenum)
|
Van roggestro of buntgras gevlochten korf voor bijen. Het houden van bijen in korven is de ouderwetse vorm, ook wel de vaste bouw genoemd. De kast heeft de korf tegenwoordig veelal vervangen. Men spreekt dan van losse bouw (De Roever, pag. 149). De korf werd meestal met dikke, brede windingen gevlochten van met de hand gedorst stro, bijeengehouden door Spaans riet of voorheen ook wel gespleten braamtakken of dennenwortels of soms wilgetakken. Er bestaat een grote verscheidenheid aan soorten korven: grote en kleine, hoge en lage, korven met één of twee vlieggaten, met en zonder spongaten die het voeren moeten vereenvoudigen. Voor al die korven geldt echter dezelfde bedrijfswijze als die met korven van het Drents model. De ronde strokorf van Drente heeft een doorsnede van ± 40 cm bij een ongeveer gelijke hoogte. Ter bescherming tegen koude en regen of ook wel ter versteviging van oude korven besmeert men de korf, hetzij van buiten hetzij van binnen, met leem of kleiaarde, vermengd met gerstekaf of koemest met as of kalk. Soms wordt de korf met bunt of smelen overdekt. [N 63, 2a; N 63, 1a; N 63, 8; L 1a-m; L 1u, 13; L 16, 7; S 3; JG 1a + 1b; Ge 37, 12; A 9, 4; N 40, 137; monogr.]
II-6
|
17652 |
bil |
bats:
bats (L323p Buggenum, ...
L323p Buggenum),
bil:
(bil) (L323p Buggenum, ...
L323p Buggenum)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18225 |
binnenstebuiten |
krangs:
krangs (L323p Buggenum)
|
krang (t binnenst buiten) [SGV (1914)]
III-1-3
|
24469 |
blad (alg.) |
blad:
blaad (L323p Buggenum)
|
blad [SGV (1914)]
III-4-3
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (L323p Buggenum),
blader:
blāi̯ǝr (L323p Buggenum)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
19978 |
blaffen |
blaffen:
blaffe (L323p Buggenum)
|
blaffen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbramelt:
bŏsmramelt (L323p Buggenum),
bosmarbelt:
boschmarbelte (L323p Buggenum)
|
bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)] || boschbes [SGV (1914)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (L323p Buggenum)
|
reiger [SGV (1914)]
III-4-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (L323p Buggenum)
|
bleek [SGV (1914)]
III-1-2
|
29824 |
bleke steen |
bleke steen:
blęjkǝ stęjn (L323p Buggenum)
|
Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.]
II-8
|