e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Broekom

Overzicht

Gevonden: 952
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaad, zaaigoed zaadgraan: zuǝt˲grē̜ǝn (Broekom) Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.] I-4
zaag zeeg: zęǝx (Broekom) Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.] II-12
zaaien zaaien: zē̜ǝ (Broekom) [N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.] I-4
zaaikleed zaaikleed: zē̜klęi̯t (Broekom) In de zuidelijke gemeenten van Belgisch Limburg, in Haspengouw, zaait men gewoonlijk uit een zaaikleed: een soort schort van stevig linnen, die met een band om de hals wordt gedragen. De zaaier houdt met de linkerhand het ondereinde van de schort vast zodat er een zak ontstaat waarin het zaad zit; hij strooit het dan met de rechterhand uit. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zaaikorf, zaaibak'' (2.11). Maar ook buiten dit gebied is het zaaikleed bekend, al dient het niet (meer) uitsluitend als zaaikleed. In zuidelijk Nederlands Limburg weet men nog dat er uit de scholk graan werd gezaaid; in het noorden kent men dit woord, evenals slob, echter alleen nog als het kleed vanwaaruit de pootaardappelen werden gezet, en als schort in het algemeen, het kleed dat diende om de eigenlijke kleding te beschermen. Er wordt dan ook meer dan één vorm van het kleed opgegeven. De meest eenvoudige (bij scholk opgegeven) is een vierkante juten (baalstoffen) lap van ongeveer een meter bij een meter, met koorden aan twee punten die om het middel worden geknoopt. Meer specifiek, en Haspengouws, is een lang kleed, met gat waardoor het hoofd van de zaaier gaat en met armsgaten dat het gehele lichaam van voren bedekt. Soms volstond men met een beddelaken om de hals te knopen. In Q 192 worden ook de benamingen van de onderdelen van het zaaikleed vermeld: de hals (dǝr hǭs), de armsgaten (dǝ ''rmslōǝkǝr), de staart, d.w.z. het onderste gedeelte dat men opneemt en om de benedenarm draait (dǝr štuts) en de schoot, het deel waarmee de zak voor het zaaigoed gevormd wordt (dǝr šūǝt). Vanwege veelvuldige verkortingen in het woorddeel [zaad-] is hier niet naar het lemma ''zaad, zaaigoed'' (2.5) verwezen, maar zijn alle varianten volledig gedocumenteerd. De volgorde van de varianten onderling is zoals die in de lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''zaad, zaaigoed'' (2.5). Zie afbeelding 3, a.' [N 15A, 1b; N P, 19; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit N 18, 109 en 110] I-4
zaaivoor, diep geploegd land akker: ákǝr (Broekom) Onder de zaaivoor verstaat men het totaal van de voren van een bepaalde diepte, waarin men een akker legt als deze daarna bezaaid of beplant moet worden: het resultaat dus van de het vorige lemma bedoelde manier van ploegen. Termen die weliswaar van toepassing zijn op diep geploegd land, maar niet specifiek lijken voor het begrip zaaivoor, zijn opgenomen aan het eind van dit lemma. [N 11A, 111b + c + 129a + 137o; N P, 11b add.; div.; monogr.] I-1
zaaivoren, diep ploegen akkeren: [akkeren] (Broekom) Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1
zak, pungel zak: zak (Broekom) Een zak is de gewone verpakking voor graan. Het woordtype balle wordt gebruikt voor een grote, vierkante zak terwijl pungel wordt gebezigd voor een klein zakje. Een zak woog 100 kg, een balle 50 tot 75 kg en een pungeltje 5 tot 20 kg - Coenen, pag. 177. [Jan 257; Coe 243; Grof 274] II-3
zakhaak haak: (mv)  hø̄ǝk (Broekom) IJzeren haakje waarmee de te vullen meelzak wordt opengehouden. Om de zak op te hangen kunnen twee systemen gebruikt worden: a) de zak wordt met vier haakjes rondom de meelpijp bevestigd; b) de zak wordt aan één kant van de pijp aan twee haakjes vastgemaakt, terwijl hij aan de andere kant wordt opengehouden door een derde haakje dat verbonden is met een koord dat over een katrolletje loopt en waaraan een zakje zand of een ander tegengewicht hangt. Dit systeem heeft het voordeel dat de molenaar de kwaliteit van het meel tijdens het malen al kan controleren. In l 265 werd op deze wijze gewerkt. Zie ook afb. 83 en 84. De kram uit Q 77 was een stuk ijzer in de vorm van een hoek van 90ű, dat in het hout werd geslagen en waarin de zak kon worden gehangen. [N O, 24f; Vds 166; Jan 169; Coe 154; Grof 184] II-3
zandblok, klomp klonk: klu.ŋk (Broekom) Wanneer de maaier het natte zand of de leem die hij nodig had om de strekel "scherp" te maken, niet bij de hand had, bij voorbeeld in de vorm van molshopen of aan een slootkant, dan nam hij dat zelf mee in een hol voorwerp, en wel doorgaans in een (oude) klomp. In dit lemma komen de benamingen van dit voorwerp ter sprake. Het spreekt voor zich dat dit zandblok of deze klomp alleen daar voorkwamen waar men ook de strekel kende. Uit de verscheidenheid van de namen en uit de aantekeningen van de zegslieden is af te leiden dat vele soorten holle voorwerpen voor dit doel konden dienen; vandaar ook de vele dubbele opgaven die in dit lemma zijn verwerkt en de volgende aantekeningen: L 364: "in een emmer"; L 361: "ook wel in een zak gedaan"; Q 1: "het wetslijk werd op de grond gelegd". In L 359, 361, 362, 363, 365, 366, 416, Q 1, 2a, 71, 85 en 171 werd uitdrukkelijk opgegeven dat het slijpzand níét in een klomp werd meegenomen naar het veld. Opmerkenswaard zijn nog de aantekeningen van de zegslieden van P 178: "werd aan de snaad (de steel van de zeis) vastgemaakt" en van L 423: "de slijpbus is een houten pot voor het zavel". Hoewel in feite etymologisch identiek, zijn de vormen klomp en klonk hier en op de kaart uit elkaar gehouden. Zie verder ook voor de inhoud van het zandblok het lemma ''slijpzand, zavel''.' [N 18, 83; JG 1a, 1b] I-3
zang, bussel gelezen aren zang: zāŋ (Broekom) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4