e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
rijs diarree: ~ WNT: rijs (III), [papiermakerij] geen water houdende, het water latende vallen, gezegd van een breiachtige massa [waarvan het papier gemaakt wordt].  reejsch (Geulle), erwten- of bonenranken:   ries (Middelaar), fijne hagel:   ries (Montfort), triès (Montfort), garde:   e ries (Susteren), riës (Maasbree), rīēs (Kapel-in-t-Zand), ⁄t ries (Lutterade), cf. Schuermans s.v. "rieshout"zie "rijshout"; cf. Schuermans s.v. "rijshout  ein ries (Montfort), cf. WNT s.v. "rijs (I)"; "tot verschillende doeleinden gebezigd, b.v. als zweep, gard of roede  rīēs (Epen), groene berkentak: WBD/WLD  ri-js (As), WLD m.v.  rīēs (Maasbree), het voorrijzen buiten de trog:   rīs (Tegelen), rijshout:   rīs (Kelmis), rijshout, bonenstaak:   reezen (Sint-Odiliënberg), reezər (Kermt), reis (Hoepertingen), reizers (Runkelen), rēzer (Koersel), rēəs (sg) (Zonhoven), rēͅs (Bommershoven, ... ), reͅisə (Kuringen), reͅi̯zə (Berbroek, ... ), rie-zer (Vijlen), ries (Afferden, ... ), ries (pl) (Horst, ... ), riesder (Beegden, ... ), rieser (Bemelen, ... ), rieser (pl) (Venlo), riess (Nederweert), rieze (Blerick, ... ), riezen (Nederweert), riezer (Amby, ... ), riezer (pl) (Tegelen, ... ), riezere (Heerlen, ... ), riezər (Swalmen), rieəs (Swalmen), riēs (Merselo), rijs (Eisden, ... ), rijzer (Bilzen), riser (Echt/Gebroek), rizer (Montzen), riés (Broeksittard), riês (Tungelroy), rī.zər (Gellik), rīēs (Afferden, ... ), rīēsder (Maasbree, ... ), rīēser (Eys), rīēze (Asenray/Maalbroek, ... ), rīēzen (Schinnen), rīēzer (Heer, ... ), rīs (Eupen, ... ), rīs (sg) (Opgrimbie), rīzər (Kaulille, ... ), rīəs (Molenbeersel, ... ), rĭĕs (Arcen, ... ), rès (Wellen), rèze (Leunen), rês (Borgloon, ... ), rìes (Gulpen, ... ), rìezer (Gulpen), rîes (Lanaken), rîeser (Bingelrade, ... ), rîs (Martenslinde), rɛjs (Riksingen), rɛ̄s (Hoepertingen), bij erwten  ries (Heek), erwten van rijs voorzien  riezere (Heerlen), hê sjtaak hem t ries = hij ging er van door  ries (Beegden), hê sjtaak hem t ries: hij ging er vandoor  ries (Beegden), ie lang  ries (Venlo), korter als t voorg.  ries (Sevenum), mv.; verkl.w.: riezer; rieske  ries (Heerlen), rijzer, rijzel. zie WNT  rīēzer (Steyl), wiej ich hem dèt zacht, sjoatter weg wieei ries = ijlde hij weg, spoedde hij zich weg  rīēs (Buggenum), zich oit de riezer houwe = zich in acht nemen  riezer (Heerlen), schandmei:   ries (Montfort), stok of twijg om een kind te straffen: znd 23, 60c; cf. VD s.v. "I. rijs"1. jong, dun takje; 2. takkenbos  ries (Zutendaal), tak op ingezaaid land:   ris (Egchel, ... ), twijg:   rīi̯.s (Hamont), twijg, jonge tak:   rēͅs (Sint-Truiden), ri-js (As, ... ), rie.s (Gennep, ... ), rī.s (Meeswijk, ... ), rīs (Eupen), rèè.ës (Zonhoven), (indien ze dun zijn: rieshout).  rijs (Maasniel), vredewis:   riǝs (Opoeteren), rī.s (Margraten), rīs (Egchel, ... ), wilgenteen: Veldens dialekt  ries (Velden) I-10, I-4, I-7, I-8, II-1, II-4, III-1-2, III-2-2, III-3-2, III-4-3, III-4-4