e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
garde gard: gaard (Broeksittard), gaert (Dieteren), gaird (Horn, ... ), gairt (Nederweert), gard (Blerick, ... ), gart (Thorn), gartsj (Heek), gerd (Afferden, ... ), gert (Meerlo, ... ), gĕrd (Arcen, ... ), ge͂rt (Puth, ... ), gärd (Montfort), gèd (Rimburg), gèrd (Blitterswijck, ... ), gèrt (Grevenbicht/Papenhoven), gürd (Merkelbeek), (Jachtopziener).  gard (Guttecoven), (meer voor staak).; mar.: zie "stok of twijg om iemand te straffen  gèrt (Brunssum), cf. WNT s.v. "geerde"= roe; zie gard; cf. WNT s.v. "gerde"zie garde; cf. WNT s.v. "gard - voorheen ook gaard, geerd"......zie "garde"; cf. WNT s.v. "garde - voorheen ook gaarde, gerde en als nog in Vlaamsch België, geerde"; cf. VD s.v. "II. geerde", zie gard; cf. VD s.v. "gard, garde EEN BOSJE RIJSHOUT, VROEGER TOT KASTIJDING VAN KINDEREN GEBEZIGD, M.N. DOOR DE SCHOOLMEESTER  gĕjt (Mechelen), e kort  gèrd (Blitterswijck), meer voor staak  gèrt (Brunssum, ... ), garde: gàrdə (Venlo), gardwis: (gjad = lang, stevig)"; cf. WBD dl. II, 8, p. 2969: lemma "wisvoet"= "gat"(wis of is het "gardwis"?  gjad wis (Eigenbilzen), geerd: geèrd (Borgharen), geèrt (Borgharen, ... ), gērd (Eijsden, ... ), gēͅrd (Schinveld), gēͅt (Schaesberg), gäärd (Schinveld, ... ), gèerd (Amby), gèjed (Eys), gêd (Vijlen), gêrd (Baarlo, ... ), gêrt (Maasbree, ... ), gêêrt (Oirsbeek, ... ), (Boven de ê van gêrd, hoort nog een horizitale streep te staan, deze combinatie is niet te maken ).  gêrd (Munstergeleen), (een lange stok noemt men huis gerd.  gêrd (Hunsel), boven de ´ staat een lengte-teken  gēērd (Arcen), gots: cf. Haspengouws Id. s.v. "gotsen"= slaan  gootsj (Bunde), cf. Schuermans s.v. "goetsch"= roede  gŏĕtsj (Valkenburg), cf. Schuermans s.v. "goetsch"roede; cf. Haspengouwsch Id. s.v. "gotsen"slaan  ein goetsj (Schimmert), karwats: karwats (Maastricht, ... ), karwatsj (Maastricht, ... ), kerwâtsch (Schimmert), kloprijsje: klopriëske (Venlo), Zo wordt het ook wel genoemd! (werd gebruikt om gerechten te roeren!).  klop-riëske (Sevenum), kwispel: cf. Schuermans s.v. "kwispel"en "kwispelen"("geeselen")  kwispel (Meeuwen), rijs: e ries (Susteren), riës (Maasbree), rīēs (Kapel-in-t-Zand), ⁄t ries (Lutterade), cf. Schuermans s.v. "rieshout"zie "rijshout"; cf. Schuermans s.v. "rijshout  ein ries (Montfort), cf. WNT s.v. "rijs (I)"; "tot verschillende doeleinden gebezigd, b.v. als zweep, gard of roede  rīēs (Epen), rijsje: reeske (Meijel), rie-ske (Nunhem), rieske (Swalmen), (werd gebruikt om gerechten te roeren!).  riëske (Sevenum), rijzer: riezer (Voerendaal), roe: de roe (Sittard), ein roe (Thorn), roe (Blerick, ... ), roo (Gulpen, ... ), rou (Schinnen, ... ), rōē (Maastricht), rŏĕ (Meijel, ... ), ròw (Nieuwenhagen), (bosje rijshout).  roe (Beesel), Note v.d. invuller: (aan t nederl. ontleend, ter kastijding gebruikte men een "stók"). Van takjes en twijgjes maakte men wel een garde voor de keuken, genoemd: kloprieske.  roe (Tienray), roede: en roej (Venray), roe-j (Gennep), roei (Gennep, ... ), roeij (Meerlo, ... ), roej (Gennep, ... ), rooj (Maastricht, ... ), rōēj (Venlo), rŏŏj (Horst, ... ), (zwarte Piet).  roej (Oirlo), roetje: reujke (Maastricht), schoof: schōōəf (Griendtsveen), smik: cf.Schuermans s.v. "smik"= zweep  schmik (Maastricht), stek: sjtek (Ulestraten), sjtèk (Nieuwenhagen), stek (Gulpen, ... ), stekje: stékske (Vlijtingen), uitklopper: oetklopper? (Reuver), vits: viets (Simpelveld), vietse (Kerkrade), vitsj (Meerssen), (geen onderscheid tussen antwoord van vraag 34 en 35).  viets (Ubachsberg), cf. WNT s.v. "vitse (I) - vits"(zie ook mandenmaker WBD)  viets (Gulpen), vitsgeerd: veesgêrd (Helden/Everlo), Cf.Tuerlinckx  veschgêrd (Baarlo), wis: wies (Brunssum), wis (As, ... ), wisch (Amby), wiës (Sevenum), wusj (Maastricht), wésj (Grevenbicht/Papenhoven), wösj (Merkelbeek), ⁄n wes (Heythuysen), wisje: wieske (Venray), wiske (Jeuk, ... ), wiskə (Kelpen), wits: wiets (Eys, ... ), wietse (Kesseleik), wietsj (Schinnen, ... ), witch (Itteren), wits (Beek, ... ), witse (Posterholt, ... ), wīēts (Nieuwenhagen), wĭĕts (Venlo), (1 rijshout).  wits (Beesel), cf. Schuermans s.v. "vits, vitse, vitsel"; cf. WNT s.v. "vits"zie "vitse (II)"; cf. WNT s.v. "vitse (II) - vits, fits"3  en witsj (Susteren), witsje: wietske (Horst), witske (Neer) een garde, een bosje rijshout om kinderen mee te straffen [gard, roe, wies] [N 87 (1981)] || gard [SGV (1914)] III-2-2