33401 |
geitestal |
geitestal:
gęi̯te[stal] (L282p Achel)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
19265 |
gek |
dwaas:
dwaos (onnoozel, ook verwaand, en uitzinnig kwaad zijn) (L282p Achel)
|
dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
23537 |
geknield zitten |
knielen:
knielen (L282p Achel)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24483 |
geknotte wilg |
wilg:
willeg (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
hersens:
Syst. Frings
hɛrsəs (L282p Achel)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
{krsu#s}:
kōrsuoͅs (L282p Achel)
|
gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gekruld hoar (L282p Achel),
krulhaar:
krölhoͅər (L282p Achel),
krølhøər (L282p Achel)
|
gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
gaeld (L282p Achel),
ge moet geld hebben om te kunnen betaolen (L282p Achel),
ge moet geld hemmen om kunnen te betaolen (L282p Achel),
gêêld (L282p Achel),
hiej is voader zijnen jas en moeder heur geld, vajder zijn koew en vaader zijnen hoond (L282p Achel),
moewder bij wiej moet ich geld heaulen (L282p Achel),
ps. omgespeld volgens IPA.
geͅlt (L282p Achel)
|
geld [RND], [ZND 44 (1946)] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinebonen:
lǝpinǝbǭnǝ (L282p Achel),
lupinen:
lø`pīnǝ (L282p Achel)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
23501 |
gelezen mis |
gelezen mis:
gelezen mis (L282p Achel)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|