20949 |
gist |
gist:
ges (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
18687 |
glacé |
leren haas:
lēͅrənhawsə (L282p Achel)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glauët (L282p Achel, ...
L282p Achel),
gla͂d (L282p Achel, ...
L282p Achel)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
20556 |
glazig |
glazen:
gloazen (L282p Achel)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (L282p Achel)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29571 |
gleiswerk |
aarden potten:
ęǝrdǝ pǫtǝn (L282p Achel),
aarden schotels:
eǝrdǝ sxōtǝls (L282p Achel),
aardewerk:
ērtwɛrǝk (L282p Achel)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
schuifaf:
schuiyf-aaf (L282p Achel),
/
schuuj-aaf (L282p Achel)
|
/ [SND (2006)] || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
giechelen:
zet do te giechelen (L282p Achel)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (L282p Achel)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
god de vader (L282p Achel)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|